DB Actueel Online

Op gezette tijden wil de website aandacht besteden aan actuele ornithologische fenomenen. De Nederlandse vogelaars worden (gelukkig maar) nog regelmatig verrast. Door een influx van een bepaalde soort of bepaalde soorten, door een uiterst zeldzame soort waarvan de meeste vogelaars nog niet eens de juiste Nederlandse naam weten, door onverwachte determinatieproblemen en dergelijke. De kracht van dit medium is dat er direct en interactief ingegaan kan worden op deze spannende gebeurtenissen in het veld. Wat is er precies aan de hand? Wat is hier al van bekend? Is er al eerder over geschreven in Dutch Birding? Hoe denkt men in het veld hierover?

De magische 500 beslecht: hoe het zover kwam

28 november 2024  ·  Gert Ottens

De magische 500 beslecht: hoe het zover kwam

Vogelaar en bekende toptwitcher Gerard Steinhaus (67) uit Zeist zag op 5 oktober 2024 de Roetvliegenvanger in de duinen van Meijendel. Dat betekende (natuurlijk) een nieuwe soort voor Nederland en daarmee ook voor Gerard. Maar bovenal was het de 500e soort die hij in Nederland zag en daarmee was deze mijlpaal uniek: niemand eerder die in ons land zoveel soorten zag. Reden genoeg om eens met Gerard om tafel te gaan zitten en van hem te horen hoe het zover kwam.

Gerard in zijn nopjes met zijn 500e soort in Nederland, de Roetvliegenvanger in Meijendel: 5 oktober 2024. (Jan van der Laan)

Het prille begin

Het begon allemaal in 1972 toen Gerard als 15-jarige een IJsvogel zag bij de vijver van Landgoed de Breul, nabij station Driebergen-Zeist. Meteen was hij gegrepen door deze prachtige vogel en samen met zijn vrienden Eric Bos en Ulco Glimmerveen trok hij er steeds vaker op uit, op de fiets, om vogels te kijken. Ze bezochten het gebied van de Langbroekerwetering, tussen Utrechtse Heuvelrug en Krommerijn-gebied, waar toen nog Zomertortels en Watersnippen baltsten. Ook het Wasmeer bij Hilversum en de Loosdrechtse Plassen werden vaak opgezocht. Dat laatste gebied werd per kano verkend op zoek naar Woudaapjes, die daar toen nog in groten getale voorkwamen. Gerard wilde steeds meer zien en kreeg zijn ouders zover om af en toe eens per auto naar leuke plekken te gaan. Zo ook op 17 augustus 1974, toen het gezin naar de Oostvaardersplassen ging. In het logboek van de kijkhut aan de Oostvaardersdijk las Gerard dat daar de afgelopen weken een Reuzenzwartkopmeeuw was gezien, en die wilde hij ook wel zien. Op één van genoemde plekken aangekomen stond daar een oudere vogelaar door een telescoop te turen. Op de vraag of er iets te zien was, kreeg Gerard meteen en heel duidelijk te horen (van, naar later bleek, de eminente Utrechtse vogelaar Nico Marra Sr.) dat de meeuw er op dat moment aanwezig was. Zo mocht Gerard zijn eerste zeer zeldzame dwaalgast zien. Deze vogel verbleef er de zomers van 1974-1976 en is nog steeds de laatste van zijn soort voor Nederland. Een echte ‘blocker’. Later gedurende het verblijf van de vogel zag Gerard die Reuzenzwartkopmeeuw nog één keer en hij leerde toen ook andere vogelaars kennen.

Van kwartjes naar apps

Maar het najaar van 1975 bleek achteraf bepalend. Gerard, Ulco en Eric besloten om in het najaar iedere zaterdag naar de Zuidpier van IJmuiden e.o. te gaan, (nog steeds) een magneet voor zeldzame vogels. Dit was toen 2,5 uur enkele reis met verschillende bussen, en 6 gulden (€ 2,70 voor de millennials onder ons) voor een dagkaart. Bij aankomst zongen er Kuifleeuweriken, die de jongens al kenden van winkelcentrum Overvecht. Nog zo’n soort die inmiddels is verdwenen… Maar ze kwamen er ‘echte’ vogelaars tegen en dit was het begin van een groeiend netwerk van mensen die elkaar belden bij waarnemingen van zeldzame vogels. Belangrijke spil daarin waren Klaas Eigenhuis uit Aalsmeer en diens moeder. Als je ging vogelen belde je Klaas van tevoren of er ergens iets leuks zat, of je belde hem als je zelf een bijzondere vogel had gevonden. En als Klaas zelf ergens liep te vogelen was het zijn moeder die berichten aannam en doorgaf. Belangrijk was het daarbij dat je wist waar de dichtstbijzijnde telefooncel zich bevond. Je moest dus ook altijd een voorraad kwartjes (0,25 gulden, of € 0,11) op zak hebben. Tegenwoordig gaat dat natuurlijk anders. Door middel van allerlei apps is de twitcher van minuut-tot-minuut op de hoogte van de situatie in het veld. Sterk verbeterde optiek, kennis en literatuur, alsmede het wegennet maken dat het nu vooral veel sneller en efficiënter gaat dan eind vorige eeuw. Misschien minder romantisch dan vroeger, maar wel makkelijker. Waar ziet Gerard dan dat het nog beter kan? Het optimum is volgens hem misschien wel bereikt, maar de techniek gaat verder, bijvoorbeeld met warmtebeeldkijkers.

Soortenjagen of twitchen?

De eerste twitchers – toen nog vaak (enigszins denigrerend) ‘soortenjagers’ genoemd – wisten elkaar dus meer en meer te vinden en er ontstonden plannen om een organisatie op te richten die dit nieuwe vogels kijken naar een hoger plan zou tillen. Zo ontstond in 1979 de Dutch Birding Association (DBA). En Gerard was erbij. Zo was hij van 1981-1985 penningmeester van de DBA, iets wat hem als (voormalig) medewerker van de financiële administratie van Vogelbescherming Nederland wel was toevertrouwd. Ook schreef hij meerdere artikelen voor het blad Dutch Birding, onder andere een nearctische meeuwenspecial die Ted Hoogendoorn samen met Gerard schreef. Daarnaast heeft Gerard zitting gehad in de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna.

In 1963 verscheen een artikel in Limosa van Jan Kist Sr. (bekend van de Nederlandse vertaling van de Peterson’s Vogelgids, bijgenaamd ‘de kist’) genaamd ‘Lure of the List’. Dit was eigenlijk voor het eerst dat vogelaars er voor uit kwamen soortenjagers te zijn. Dit deed Gerard later beseffen dat er meer eenduidigheid in de vogellijstjes van vogelaars moest komen om deze onderling te kunnen vergelijken. Het is weliswaar een spel, maar dan moeten er ook regels zijn. Tegenwoordig is deze zogenaamde ‘ranking’ één van de meest transparante van Europa, maar dat was vroeger wel anders. Gerard ging alle vogelaars dus bellen voor hun aantallen en stelde begin jaren ’80 de eerste ranglijst samen van Nederlandse twitchers, zoals deze nu op dutchbirding.nl te vinden is. De ‘administratie’ van de Top 25 van deze ranglijst wordt nu nog steeds door hem bijgehouden.

Zeist als uitvalsbasis

Met de recente mijlpaal staat Gerard bovenaan in deze ranking, iets wat hem ook al eerder meermaals lukte. Maar dat is nooit een doel op zich geweest. Hij denkt dat het hem gewoon is overkomen. Als je er veel en consequent op uit trekt om soorten aan je lijst toe te voegen en je houdt dat jaar-in-jaar-uit vol, dan klim je bijna ‘vanzelf’ in de ranglijst. Het is daarnaast een kwestie van de juiste keuzes maken op de juiste momenten. Afgelopen jaar had hij het geluk een paar soorten in te halen op zijn concullega’s, te weten Veldrietzanger en Indische Kievit. En met het overeind blijven van de Indigogors uit 1983 en de Roetvliegenvanger als bonus, ging het in één keer hard. Natuurlijk maak je dan ook wel eens een verkeerde beslissing (de Aasgier van Epen komt bij hem op). Ook dippen hoort erbij. Vier tevergeefse tripjes naar een Sakervalk waren bijvoorbeeld wel erg pijnlijk. “Maar als je daar niet tegen kunt, moet je dit spelletje niet doen”, volgens Gerard. En met die Saker komt het vast nog goed, gezien het aantal gezenderde vogels dat rondvliegt in Midden-Europa.

De Rotskruiper van Amsterdam, 15 november 1989. (Arnoud B. van den Berg)

En dan is Zeist als woonplaats ook nog eens handig. Het is centraal gelegen en bijna alle plekken in Nederland (behalve sommige Waddeneilanden dan) liggen op maximaal twee-en-een-half uur rijden. Gerard werd geboren in Amsterdam tot zijn ouders er – toen hij vijf was – voor kozen om naar Zeist te verhuizen. Dat kwam hem dus eigenlijk wel goed uit. En daar komt nog bij dat zijn werkgever van de afgelopen 43 jaar – Vogelbescherming Nederland – vaak wel begrip had voor deze specifieke vorm van vogels kijken.

Ornithologische hoogtepunten

Vanzelfsprekend heeft Gerard heel veel bijzondere waarnemingen meegemaakt in de loop der jaren. Maar ook van gewone soorten kan hij nog steeds genieten. Of het nou een Appelvink of een Goudvink is in de tuin (van Vogelbescherming), zijn hart gaat er nog steeds sneller van kloppen. Gevraagd naar de hoogtepunten uit zijn ‘carrière’ noemt hij echter als eerste resoluut de Rotskruiper die de winters van 1989/’90 en 1990/’91 doorbracht op de VU in Amsterdam. Juist het feit dat zo’n droomsoort opduikt op de plek waar je hem het minst verwacht, maakt dit een unieke waarneming. Zijn grootste blockers zijn o.a. Brilgrasmus, Indigogors en Reuzenzwartkopmeeuw: soorten waarvoor sommigen van ons een moord zouden doen (al is de ene soort in dat opzicht waarschijnlijk meer gelijk dan de ander). Sowieso vindt Gerard de aantrekkingskracht van dwaalgasten het onverwachte van hun optreden, en de soms enorme afstanden die ze daarbij afleggen. “Een Roetvliegenvanger in de duinen van Meijendel? Hoe dan?”. En al zijn de hoogtepunten teveel om op te noemen, je kunt Gerard bij wijze van spreken nog altijd wakker maken voor zijn achtste Ross Meeuw of vijfde Giervalk of Sneeuwuil: aansprekende soorten die blijven trekken. Sowieso is Gerard vaak te zien bij waarnemingen van zeldzaamheden, iedere twitcher kent hem uit het veld. Want ook het sociale aspect van het twitchen is voor Gerard belangrijk: “Het is gewoon leuk om dezelfde gelijkgestemde mensen steeds tegen te komen”.

500. En nu?

Gerard geniet sinds afgelopen juni van een welverdiend pensioen, maar op de lauweren rusten is er niet bij. Hij wil om te beginnen nog weer meer gaan vogelen, met name ook in het buitenland. Zo zou hij graag nog eens soorten als Zwarte Leeuwerik, Witvleugelleeuwerik en (vooral) Steppehoen zien. Dat betekent dus een reis naar Kazachstan of Mongolië. Ook Saoedi-Arabië en Oman lijken hem fantastische bestemmingen, onder andere om Palestijnse Bosuil en Omaanse Uil te zien. Als jongeling was Gerard al behoorlijk reislustig. Hij bezocht in de jaren ’80 landen en streken die toen duidelijk wat minder voor de hand lagen dan nu, zoals Siberië, Japan, Hong Kong en Mauritanië. In laatstgenoemd land vond hij de eerste Terekruiter en was hij betrokken bij de ontdekking van de eerste Knob-billed Duck voor de WP.

En al heeft hij de deur bij Vogelbescherming achter zich dicht getrokken als medewerker, op donderdagen is hij er tegenwoordig als vrijwilliger te vinden in de ledenwinkel van de organisatie in Zeist, iets waar Gerard veel plezier uit haalt. Zoals gezegd was het nooit zijn bedoeling – maar wel een prettige bijkomstigheid – om 500 soorten te zien in Nederland. Het is ook wel een mooi rond getal, iets wat hem waarschijnlijk niet nog eens gaat overkomen. De Nederlandse vogellijst telt op dit moment 541 soorten, dus de 600 is wel echt buiten bereik, al was het maar omdat Gerard daartoe misschien wel 95 moet worden (en in goede gezondheid). Want tussen zijn 400e soort (toen Roodoogvireo, met terugwerkende kracht was het Daurische Klauwier) en de Roetvliegenvanger zijn op de dag af 28 jaren verstreken. De komende jaren gaat hij in ieder geval zoveel mogelijk genieten van alle zeldzame, gewone en exotische vogels die op zijn pad komen.

Gert Ottens